30 maart 2024
© screenshot Surviving Gaza
Elaila Aziza: 7 oktober was een normale dag. Ik stond vroeg op, want het was een schooldag. Ik maakte mijn kinderen klaar om naar school te gaan.
Ibrahim Abdou (verlamd): Wij wonen al lang in België. Mijn ouders zijn oude mensen van bijna 73 jaar oud. We hadden hen al vijftien jaar niet meer gezien. Daarom gingen wij naar hun toe.
Chaima (zijn vrouw): We gingen onze familie bezoeken. De kleinkinderen wilden ook hun opa en oma zien.
Aysha (kleinkind): Wij waren in Al Karama, we hadden geleerd voor de toetsen op school.
Prof. Nabil Aziza: De universiteit had op zaterdag vrij en ik lag nog te slapen.
Aysha: We hoorden keiharde geluiden. We dachten eerst aan een storm. Maar ons huis begon te schudden. We waren in paniek. We zagen raketten boven ons.
Fatena Al Ghorra (journalist): Ik hoorde voor de radio dat Palestijnse strijders de Israëli’s hadden aangevallen. Ik wist dat er een agressieve reactie van Israël zou komen.
Chaima: De torenflats rondom ons werden gebombardeerd. Ze stortten volledig in.
We werden gebeld door de Israëlische soldaten die zeiden dat we moesten wegvluchten.
Fatena: Het is normaal dat er in de Gazastrook gebombardeerd wordt. Maar waar moesten we naar toe vluchten met een familie van 60 mensen?
Chaima, Aysha: Plotseling viel de elektriciteit uit. Het gebouw begon te schudden. Door de plotselinge druk vielen we op de grond. Mijn vader kon niet bewegen. Ze hebben hem van de vierde verdieping naar beneden gebracht. We hadden maar tien minuten. Daarna zouden ze ons bombarderen. Papa kwam in een ambulance. Wij moesten lopen.
Prof Aziza: We moesten zo snel mogelijk weg. Mijn kinderen hadden geen schoenen aan.
Ik ben microbioloog. Onze Universiteit is totaal verwoest. Alle universiteiten zijn vernietigd in de Gazastrook.
Aysha: Er waren bombardementen naast ons. Mensen schreeuwden. Ik was bang. Ik liep gewoon en ik weende. Ik dacht niet dat ik het zou overleven. Het was een horrorfilm.
Prof Aziza: Ons huis met vele herinneringen is volledig verwoest. We hebben er 25 jaar gewoond.
Fatena: We gingen naar het Al Quds ziekenhuis. Er waren daar 14000 mensen.
In het ziekenhuis sliepen mensen op de grond. Bij operaties kreeg je geen verdoving.
Salama Al Shaer: Mijn neef heeft twee kinderen verloren in de bombardementen.
Bij het meisje was de helft van haar hoofd kwijt. Mijn neef was ook helemaal kapot. We hebben hen begraven.
Chaima, Aysha: De stad werd een spookstad. Je ziet je familieleden of je vrienden dood op straat liggen. Je kan er niets aan doen.
Fatena: Sommigen zijn hun hele familie verloren. Je kunt het je niet voorstellen. Je durft hen niet in de ogen te kijken. Ik heb meer dan veertig familieleden verloren.
Chaima: Ik heb drie neven verloren. Ik heb mijn schoonzus verloren en de vrouw van mijn oom.
Prof Aziza: Waarom dood je hele families? Mensen van tachtig, kinderen…. Wat hebben die kinderen misdaan?
Fatena: Soms was ik 7 uur op een dag bezig om eten te halen.
Prof Aziza: Er zijn velen gedood terwijl ze in de rij op eten aan het wachten waren. Het gevaar was zo groot dat we nooit met zijn tweeën gingen.
Chaima, Aysha: Er was geen water, geen elektriciteit en geen voedsel. Je moest met vijftig mensen een toilet delen.
Vliegtuigen verspreidden pamfletten dat we weg moesten. We vertrokken van Gaza naar Rafa.
Prof Aziza: We reden met onze auto naar Rafa. Iedere dag werden er auto’s gebombardeerd. Hele families werden gedood.
Chaima: We liepen op straat. Er kon elk moment een raket op je vallen. Je kon je familie verliezen of zelf gedood worden.
Fatena: We liepen langs dode lichamen. Links en rechts, overal. Je zag verbrande lichamen in auto’s.
Aysha: Je moest naast een tank staan en je paspoort laten zien. Als ze je niet herkenden dan mocht je door. Maar ze schoten toch. Het maakte hen niets uit… Ze schoten boven je in de lucht om je bang te maken. Plotseling kwamen drie grote wagens in cirkels om ons heen rijden. Gewoon om ons bang te maken. En om te tonen dat zij superieur waren.
Maar we deden niets verkeerd.
Ibrahim Abdou (verlamd): Ze zeiden: ‘Deze gehandicapte moet opstaan.’ Ze lachten ons uit. Ze zeiden dat als de rolstoel kapot was, dat dan mijn vrouw mij moest achterlaten.
Fatena: Zij vroegen mannen om zich uit te kleden. In onze cultuur is dat een vernedering. En dan zeiden ze: ‘Draai je om’. Ik heb dit met mijn eigen ogen gezien.
Aysha: We moesten alles goed vasthouden. Want als je iets zou oppakken kon je beschoten worden.
Fatena: Je durfde niet achterom te kijken. Als je een verdachte beweging maakte, konden ze je zo neerschieten.
Aysha: De hele oorlog was echt: nadenken. Heb ik iets verkeerd gedaan? Wat gaat er nu gebeuren? Je praat met je familie over als je zou sterven.
Salama Al Shaer: In België zijn mijn kinderen nog steeds nerveus. Als ze wakker worden en wij liggen niet naast hen, worden ze bang en beginnen ze te huilen.
Chaima: In België hoor ik nog steeds de raketten.