Recentelijk publiceerde de Verenigde Naties een rapport waarin Israël wordt beschuldigd van raciale discriminatie tegen de Palestijnen. Het rapport stelt tevens dat Israël een apartheidsregime is. Het rapport werd teruggetrokken onder druk van Zionistische lobby’s.
De ESCWA, de economische en sociale commissie voor West-Azië van de Verenigde Naties, stelde in het rapport dat gepubliceerd werd op 15 maart 2017 dat “Israël een apartheid geïnstalleerd heeft die het volledige Palestijnse volk onderdrukt”. Kort daarna diende Rima Khlaf, ondersecretaris-generaal en directiesecretaris van de ESCWA, haar ontslag in, nadat Antonio Guterres, secretaris-generaal van de VN eiste dat het rapport offline werd gehaald.
Zich ervan bewust dat de beschuldiging van ‘apartheid’ een zware beschuldiging is, concludeerden de auteurs van het rapport, op basis van het beschikbare bewijsmateriaal, dat Israël zich zonder twijfel schuldig maakt aan beleidsvoering en praktijken die deel uitmaken van de misdaad ‘apartheid’, zoals wettelijk bepaald in het internationale recht.
De analyse in het rapport gaat uit van dezelfde internationale mensenrechten, als diegene die antisemitisme en andere raciaal discriminerende ideologieën afwijzen zoals het charter van de verenigde naties (1945), de universele verklaring van de rechten van de mens (1948) en de internationale conventie voor het elimineren van alle vormen van raciale discriminatie (1965). Het rapport baseert zich op de definitie van apartheid zoals die wordt gedefinieerd in artikel II van de internationale conventie betreffende het onderdrukken en afstraffen van de misdaad ‘apartheid’. De term ‘de misdaad apartheid’ verwijst naar een vergelijkbare beleidsvoering en praktijken zoals begaan in Zuid-Afrika. De definitie zal van toepassing zijn op onmenselijke daden, uitgevoerd met het doel een bepaalde bevolkingsgroep dominant te maken over een andere, en het systematisch onderdrukken van die bevolkingsgroep. Hoewel de term ‘apartheid’ oorspronkelijk geassocieerd werd met de specifieke gebeurtenissen in Zuid-Afrika, vertegenwoordigt de term nu een specifieke misdaad tegen de mensheid onder de gebruikelijke internationale wet en het statuut van Rome inzake de internationale rechtbank. Laatst vermelden definiëren ‘apartheid’ als onmenselijke daden, begaan in een context van een geïnstitutionaliseerd regime, van systematische onderdrukking en overheersing van één raciale groep over een andere raciale groep, of groepen. De daden worden begaan met het oogpunt dat regime in stand te houden. Met deze achtergrond bereiken de experten de consensus dat het verbieden van apartheid universeel toepasbaar is, en dat de relevantie niet teniet werd gedaan door de afschaffing van de apartheid in Zuid-Afrika en zuidwest Afrika (Namibië).
De legale benadering van de materie, zoals in dit rapport aangewend, mag niet verward worden met het gebruik van de term apartheid in een populair discours, als beschrijving van een ‘schande’. Het definiëren van apartheid als losstaande handelingen en praktijken zoals de apartheidsmuur, een fenomeen veroorzaakt door anonieme structurele omstandigheden zoals kapitalisme (“economische apartheid”), of door individueel sociaal gedrag door bepaalde raciale groepen tegenover anderen (sociaal racisme), heeft nut in bepaalde contexten. In dit rapport, echter, ligt de definitie van apartheid verankerd in het internationaal recht. Het aangewende bewijs is gekozen op basis van de Apartheidsconventie, die stelt dat de misdaad apartheid bestaat uit losstaande onmenselijke daden, maar dat zulke daden enkel gezien worden als misdaden tegenover de mensheid indien ze het doel dienen van raciale overheersing. Het statuut van Rome specifieert in de definitie de aanwezigheid van een geïnstitutionaliseerd regime dat de intentie van raciale overheersing heeft.
Aangezien de definities spreken van een ‘doel’ en van ‘intentie’, werden voor dit rapport ogenschijnlijk factoren onderzocht buiten de Palestijnse kant van de zaak, om te bewijzen dat er wel degelijk zo een doel aanwezig is. Aan de hand van de Israëlische wetgeving acht het rapport de aanwezigheid van een ‘doel’ (de doctrine van de Joodse staat) bewezen. Het rapport is het resultaat van een onderzoek naar de totale Israëlische staat, er werd niet enkel onderzoek gedaan in de bezette gebieden.
Palestijnen in Oost-Jeruzalem ervaren discriminatie in toegang tot educatie, gezondheidszorg, tewerkstelling en het krijgen/hebben van een woonplaats en bouwvergunningen. Daarnaast worden ze geconfronteerd met uithuiszettingen en vernielingen van hun woning. Palestijnen in de Westbank en de Gazastrook worden bestuurd met de krijgswet, terwijl joodse kolonisten bestuurd worden met de Israëlische burgerlijke wet. Palestijnse vluchtelingen en ballingen wordt verboden terug te keren naar hun huizen in Israël en het bezette Palestijns gebied. Als reden hiervoor wordt gegeven dat hun terugkeer een demografische dreiging inhoudt, in die zin dat ze het demografisch karakter van Israël zou veranderen.
Palestijnen in de Gazastrook leven met een minimum aan elektriciteit en water, dewelke basisvoorzieningen zijn. Bovendien is de Gazastrook één grote openluchtgevangenis door het gesloten grenzen beleid van Israël, in de realiteit gebracht door de bouw van de muur. Op de Westbank zijn er voor joden en niet-joden volledig gescheiden woongebieden, bijna volledig gescheiden wegennetten, buslijnen, eerste hulp… Palestijnse vluchtelingen die momenteel in de omringende landen wonen wordt het onmogelijk gemaakt om hun familie te bezoeken.
De volledige samenvatting van het rapport vind je hier
Meer informatie: https://www.alternet.org/grayzone-project/un-report-israel-apartheid-archived
Het rapport op de V.N. ESCWA website vind je hier:
De officiële samenvatting van het rapport vind je hier
Het persbericht voor de persconferentie over het rapport:
De cachewebsite met het volledige rapport wordt hier gearchiveerd:
Een Pdf met het volledige rapport kan je hier downloaden