© Foto: DCI-Palestine
Israël plakt tegenwoordig bij bijna alles wat Palestijns is het label ‘terroristisch’. Daarmee plaatst het zich in het gezelschap van dubieuze dictaturen die ook bij geweldloos verzet aankomen met de kwalificatie ‘terroristisch’. Het is van belang hierin een helder onderscheid te maken.
De beschieting van een bus met soldaten op zondag 4 september 2022 in de Westbank bracht vele Israëlische deskundigen naar de studio om commentaar te leveren. Het woordgebruik was vrij stereotiep: de daders waren ‘terroristen’ en de gebeurtenis zelf werd beschreven als een terroristische aanval.
Maar bij niet één van de programma’s werd vermeld dat de aanval plaatsvond in bezet gebied. De Israëlische media vermijden onderscheid te maken tussen acties gericht op soldaten en acties met burgers als doel. In Israëlische media is Palestijns verzet per definitie terroristisch, ook als er geen wapens gebruikt zijn. Palestijnen worden zelfs beschuldigd van ‘constructieterreur’ en ‘diplomatieke terreur’. Mensenrechtenorganisaties worden ook geklasseerd als ‘terroristische organisaties’.
De opstelling van de media is niet alleen onprofessioneel. Het is ook manipulatief om het onderscheid tussen terreur en gewettigde weerstand te laten vallen.
Als iemand een militair uniform aandoet, valt hij in rechten en plichten onder oorlogswetten, zoals het recht om geweld te gebruiken. Maar tegelijkertijd worden ze ‘een gewettigd doelwit’ in een gewapend conflict. Strijders vechten met strijders. Burgers blijven buiten het verhaal.
Israël erkent echter geen Palestijnen als strijders. Het past niet in het wettelijke en politieke referentiekader van Israël. Israël doet wat het wil. Palestijnse strijders mogen gedood worden en als ze berecht worden, worden ze als burgers berecht, niet als krijgsgevangenen zoals dat vereist is in het internationale recht. Door de voeten te vegen aan het internationale recht kan regime gewelddadige doelstellingen bereiken, maar afgezien van de onwettigheid en immoraliteit, gaat dit ook in tegen de belangen van Israëlische burgers.
Wat de militaire experts in de media verzwijgen, is dat volgens het internationaal recht een volk het recht heeft te vechten voor zijn vrijheid en voor ‘de bevrijding van koloniale overheersing, apartheid en de bezetting door een buitenlandse mogendheid met alle beschikbare middelen inclusief gewapende strijd’. Dit staat bijvoorbeeld in de tekst van de VN-commissie voor Mensenrechten in 1982 en de Algemene Vergadering van de VN in 1990.
De manier waarop het geweld wordt gebruikt, moet overeenstemmen met het oorlogsrecht, waarin het belangrijkste doel is burgers aan beide zijden te beschermen. Volgens wettelijke standaarden was de schotenwisseling in de Westbank een daad van gewapend verzet tegen een bezettende macht in bezet gebied.
Israël kan een rookgordijn optrekken en daarbij geholpen worden door medeplichtige media. Dit verandert niets aan de feiten. Zolang de militaire bezetting voortgezet wordt, zullen Palestijnen daartegen strijden, ook gewapenderhand. Het recht om dit te doen is verankerd in internationaal recht.
Het Israëlische publiek heeft er belang bij dat de gewapende strijd beperkt blijft tussen soldaten en Palestijnse strijders. Het internationaal recht, dat door Israël op een grove wijze aan de kant wordt geschoven, is opgericht juist met dit doel.
Als Israël geen onderscheid maakt tussen Palestijnse aanvallen op Israëlische soldaten in bezet gebied en aanvallen op burgers in het hart van Tel Aviv, waarom zouden Palestijnen dan dat onderscheid moeten maken?
Door Orly Noy-lid van het bestuur van B’Tselem